IMPARA LE LINGUE CON I FILM AL CLA
Transcript
IMPARA LE LINGUE CON I FILM AL CLA
UNIVERSITÀ DEGLI STUDI DI PADOVA - CENTRO LINGUISTICO DI ATENEO IMPARA LE LINGUE CON I FILM AL CLA Vedere film in lingua straniera è un modo utile e divertente per imparare o perfezionare una lingua straniera. La scheda didattica ti propone delle attività da svolgere prima, durante o dopo la visione del film. Qui sotto sono specificati la lingua e il livello a cui si rivolgono le attività contenute nella scheda. TITOLO DEL FILM IN LINGUA ORIGINALE: Alles is liefde TITOLO DEL FILM IN ITALIANO: LINGUA: neerlandese LIVELLO: A2 (falsi principianti) LEGENDA DEI SIMBOLI: = attività che richiede l’uso di carta e penna = attività con domande a risposta chiusa = attività con domande a risposta aperta senza correzione = attività che richiede un collegamento ad Internet = consigli per la visione del film e per le attività didattiche SCHEDA DIDATTICA SUL FILM: Alles is liefde ATTIVITÀ PER IL LIVELLO: A2 (falsi principianti) ATTIVITÀ PRIMA DELLA VISIONE DEL FILM Esercizio 1: Cerca Sinterklaas nel sito http://nl.wikipedia.org/wiki/Hoofdpagina. Informazioni in italiano si trovano qui http://it.wikipedia.org/wiki/Pagina_principale sotto la voce Babbo Natale. Qual’è l’origine di Sinterklaas? Quando si festeggia? Come si chiama la sera della festa? Come si chiama il suo aiutante? Dove depone i regali? Cerca, sempre in Wikipedia Nederland, cos’è de intocht van Sinterklaas. Esercizio 2: Combina le parole riguardante la festa di Sinterklaas con la foto. Potete consultare il dizionario monolingua on line http://www.vandale.nl/vandale/. Ci sono vari dizionari bilingui, però non sono molto validi. Prova con http://it.dicios.com/nlit/. het geschenk - de stoomboot - de goedheiligman – de schimmel - de pepernoot a. b. c. d. e. http://picasaweb.google.com/lh/view?q=pepernoot&uname=117528043327905368619&psc=G&filter=1 Sinterklaasintocht Amstelveen 2008 - 18/06/2010 http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Veerboot.jpg Els Brinkerink – 8/6/2010 Looi - 8/6/2010 http://commons.wikimedia.org/w/index.php?title=Special:Search&ns0=1&ns6=1&ns12=1&ns14=1&ns1 http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Shgaya-xxii-49.jpg Thomas Schmidtkonz 17/6/2010 http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Geschenk_zum_GBT.jpg Sebastian Kamper 17/6/2010 Esercizio 3: Completa il cruciverba con le parole date. hollen – redden – overlijden – hei – bruiloft – kade – lunchtrommel – surprise – begrafenis – baan – klassenmoeder – bedoeling – bestaan – uitzending – verkleden – juf – gedoe Horizontaal 2: moeder die activiteiten organiseert voor de school van haar kinderen 4: plaats in de stad waar boten kunnen liggen 7: geschenk dat ingepakt is in veel papier 8: zijn 10: doodgaan 11: feest van twee mensen die met elkaar trouwen 12: ceremonie voor een dode 13: wat je wilt doen 15: niet laten doodgaan 16: een heleboel dingen moeten doen die veel tijd kosten Verticaal 1: andere kleren aandoen 3: doosje om brood in mee te nemen 5: vrouw die voor de klas staat 6: rennen, hard lopen 9: wat je op televisie ziet 11: job 14: soort landschap met lage bomen ATTIVITÀ DURANTE LA VISIONE DEL FILM Prima di vedere il film leggi attentamente le domande qui sotto. Prova a guardare con i sottotitoli in neerlandese. Attenzione però, i sottotitoli non seguono sempre perfettamente le conversazioni. In ogni caso: se perdi il filo, sbircia quelli in inglese. Durante la prima visione del film non preoccuparti anche se non capisci tutto! Esercizio 1a: Ci sono parecchi personaggi, questo esercizio ti aiuta conoscerli. Collega la descrizione con il personaggio. van 0 tot 11.20 1. Jan 2. Klaasje 3. Ted 4. Tom Ophorst a. krijgt een hartinfarct en overlijdt b. brengt haar kinderen Fenna en David naar de intocht met een bakfiets c. brengt de Pieten naar de boot d. komt weer te laat aan op zijn werk en zijn baas is boos 5. Alicia 6. Daniel 7. Simone e. is nerveus omdat ze een nieuwe Sinterklaas moet vinden f. komt aan uit Spanje met een vrachtwagen vol sinaasappelen g. gaat met haar zoontje Boris naar de Sinterklaasintocht kijken Esercizio 1b: van 11.20 tot 23.25 1. 2. 3. 4. Kiki Ted Jan Fenna 5. Klaasje 6. Dennis 7. Kees 8. Victor 9. Valentijn 10. Simone a. weet niet dat haar man Ted geen baan meer heeft b. haalt Kees op met de auto en praat over hun bruiloft c. springt in het water en redt Fenna d. vraagt Dennis of Boris bij hem kan blijven, want haar vader is overleden e. vindt het niet leuk dat ze verkleed als cadeautje moet meedoen aan de intocht f. is boos op Klaasje omdat ze is weggegaan g. verliest zijn baan omdat hij naar zijn dochter Fenna wil gaan kijken h. is gecharmeerd van Kiki i. is gewond bij de Fantasy Fair en heeft pijn j. valt in het water Esercizio 1c: van 23.25 tot 31.21 1. Kiki a. vindt Simone een heel bijzondere vrouw 2. Eppie b. durft niet te zeggen dat hij geen baan meer heeft 3.Ted c. laat Jan in zijn woonboot slapen en zet zijn schoen klaar 4. Simone d. schaamt zich omdat ze denkt dat Valentijn haar belachelijk vindt 5. Sarah e. organiseert buitenschoolse activiteiten Esercizio 2: Ora che conosci bene i personaggi, scegli fra le due possibilità: van 31.21 tot 1.00 1. Alicia zoekt Jan a. omdat ze hem voor de televisie-uitzending wil hebben. b. omdat ze hem wil betalen voor de dag dat hij Sinterklaas was. 2. Kees begrijpt Klaasje a. omdat zijn moeder pas overleden is. b. omdat zijn vader pas overleden is. 3. Klaasje wil niet dat Dennis Boris naar school brengt a. want ze wil niet dat hij Sarah ziet. b. want hij komt altijd te laat. 4. Kiki wil niet uit de wc komen om te praten met Valentijn a. omdat ze denkt dat hij geen serieuze relatie wil. b. omdat ze slecht geslapen heeft en haar make-up nog niet in orde is. 5. Jan wil toch verdergaan met Sinterklaas spelen a. omdat hij het leuk vindt. b. omdat hij geen geld heeft. 6. Dennis moet de televisie uitzetten a. omdat hij een potje scrabble wil spelen met Boris. b. omdat Jan vertelt dat de vorige Sinterklaas dood is. 7. Kiki huilt a. omdat zij de de prins op het witte paard niet kan vinden. b. omdat ze denkt dat Kees de ringen niet mooi zal vinden. 8. Simone belt Klaasje op a. omdat ze denkt dat Ted een andere vrouw heeft. b. om te vragen of ze buitenschoolse activiteiten moet regelen. 9. Kiki geeft het mobiele nummer van de koningin niet door a. omdat ze boos is op Rudolf. b. omdat ze het niet heeft. 10. De televisiemakers lachen a. omdat Sinterklaas anticonformistisch is. b. omdat Sinterklaas zegt dat de zwarten zijn slaven zijn. Esercizio 3: Rispondi alle domande: waar of niet waar? van 1.00 tot het einde 1. Valentijn zegt dat hij voor het eerst iets voelt voor een vrouw. 2. Klaasje is blij dat Dennis met haar komt praten tijdens de begrafenis van haar vader. 3. Kees is verliefd op Sjoerd. 4. Klaasje gaat niet naar het afzwemmen van Boris omdat ze ziek is. 5. Kiki zegt Valentijn dat ze niet op hem gewacht heeft. 6. Simone is boos omdat Ted de waarheid niet zegt. 7. Daniel denkt dat je maar een keer in leven van iemand kan houden. 8. Ted wil een relatie beginnen met Kiki. 9. Ted vraagt Sinterklaas bij hem thuis te komen omdat hij hem wil bedanken. waar waar niet waar niet waar waar waar waar waar waar niet niet niet niet niet waar waar niet waar niet waar waar waar waar waar waar ATTIVITÀ DOPO LA VISIONE DEL FILM Passiamo adesso alla comprensione dettagliata di alcune scene del film. Per fare questi esercizi prova a guardare il film senza sottotitoli. Esercizio 1: In queste scene i personaggi sono irritati o arrabbiati. Combina le espressioni (sono state messe tutte nella forma maschile) con la loro traduzione e poi inseriscili nel brano. Van 15.24 tot 17.15 1. hou toch op, jullie hebben elkaar nooit gemogen. 2. nee, helemaal niet rustig 3. ik moet verdomme alles in mijn eentje doen 4. jij bent vertrokken, niet ik 5. ga alsjeblieft weg 6. dat snap ik 7. ik heb het hartstikke druk 8. d’r is altijd wat 9. volgend weekend was de afspraak 10. ik heb geen zin om hier lukraak naar binnen te stappen a. quello l’ho capito b. tu sei andato via, non io c. c’è sempre qualcosa (che non va) d. non ho voglia di entrare qui alla cieca e. smettila, non vi siete mai piaciuti f. vai via per favore g. eravamo d’accordo per la settimana prossima h. devo fare tutto da solo, porco cane i. no, per niente calmo j. sono indaffaratissimo Dekker: Als je nou gaat, hoef je ook niet meer terug te komen. Ted: D’r is iets met mijn kind! Dekker: (1)................................................. Weet je wat? Ik hoef je niet meer te zien. Flikker maar op. (2).............................................. Ted: Prima! Victor: Open dicht, open dicht, open dicht, voor naar achter, voor, en fietsen, en fietsen, fietsen, doorfietsen, flink blijven door..., goed. Met Victor Jollema. Ja, klopt, dat is mijn vriend. Waar zitten jullie precies? Ja op de hei, (3).................................................... , maar welke hei? Klaasje: Dennis! Dennis ben je thuis? Waarom duurde dat zolang? Dennis: Je hebt de sleutel toch nog steeds? Klaasje: Ik woon hier niet meer. Dennis: Nee, maar je kunt hem nog wel gebruiken. Klaasje: (4).............................................................. Dennis: Hè, gadverdamme, heeft je moeder dat gedaan? Alles goed? Klaasje: Kan Boris een paar dagen bij jou blijven? Dennis: (5)........................................................ Klaasje: Dat weet ik wel maar... Dennis: Het is nee Klaas. Klaasje: Nee? Dennis: (6)..........................................................., dat zie je toch? Klaasje: Ben je naar de kapper geweest? Dennis: Nee, ik zit in therapie. Klaasje: O Nou rustig! Dennis: (7)............................................................. . Wat wil je nou eigenlijk van me? Ik heb morgen presentatie. De boiler is stuk, de koelkast is leeg. Ik laat me door jou geen schuldgevoel meer aanpraten. (8)............................................... . Klaasje: Mijn vader is dood. Dennis: En dat dan? Klaasje: Sst, dat is mijn vader niet. Dennis: Hé, je zou toch zweren... Klaasje: Weet jij het beter? Tom heeft vanochtend een hartaanval gekregen. Dennis: Wat erg voor je. Klaasje: Ach man, (9) ..................................................................... . Dennis: Ok. Klaasje: Ik ben in mijn eentje. (10) .................................................................... . Ik moet de begrafenis regelen, ik moet de spullen uitzoeken, ik moet... Dennis: Ik zeg toch dat het ok is. Boris blijft bij mij. Klaasje: O, dank je. Esercizio 2: Sinterklaas è il personaggio verso il quale tutti gli altri personaggi convergono alla fine del film. Vediamo attravverso alcune scene come Jan vive il suo ruolo. Esercizio 2: Metti le repliche nell’ordine corretto. van 27.05 tot 28.10 1. Ja, hij was ineens weg. 2. De Sinterklaasintocht verliep dit jaar wel heel bijzonder. 3. Alicia is ermee bezig. 4. Wie zijn mysterieuze vervanger is, is niet bekend. 5. Sint zelf redde een zevenjarig meisje dat in het ijskoude water terecht was gekomen, maar verdween daarna zelf spoorloos. 6. Het meisje maakt het, ondanks een lichte verkoudheid, goed. 7. Sint Niklaas! Honger? 8. Anyway, als hij morgen maar als eerste bij ons in de uitzending zit. 9. Ik ben Sinterklaas niet. 10. Meesterlijk verhaal! Een kind redden en dan in toptempo die hele hele Prins Hendrikkade afhollen en ook gewoon niet meer terugkomen. Esercizio 3a: Da che dettaglio si nota che Eppie pensa che Jan sia davvero Sinterklaas? Esercizio 3b: Quali domande fa Eppie a Jan da cui si capisce che crede veramente che sia Sinterklaas? Metti una crocetta davanti alle domande che vengono poste nel film. van 32.10 tot 33.05 1. Waar woon je in Spanje? 2. Het is hier zeker kouder dan in Spanje? 3. Waar ga je heen dan, Sint Niklaas? 4. Wanneer ga je terug naar Spanje? 5. Hoezo je eigen kleren? 6. Heb je die kleren gekregen? Esercizio 4a: Quasi tutti i personaggi si danno del tu e hanno rapporti molto informali, salvo in qualche situazione. Ascolta attentamente i brani e rispondi alle domande: van 38.55 tot 41.20 Un piccolo aiuto: toevallig: casuale de bami: spaghetti cinesi per slot van rekening: in fin dei conti de ton (geld): 100.000 € bij wijze van spreken: per modo di dire qua slaapplaats: per quanto riguarda un posto per dormire het levert zeker wat op: rende sicuramente qualcosa 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Maria zegt u tegen de koningin en Valentijn. Alicia groet Jan Alicia is boos omdat Jan haar niet groet. Alicia zegt jij tegen Jan. Alicia zegt u tegen Eppie. Jan zegt jij tegen Alicia. Alicia begint jij te zeggen omdat Jan doet wat zij vraagt. waar waar waar waar waar waar waar / / / / / / / niet niet niet niet niet niet niet waar waar waar waar waar waar waar Esercizio 4b: Anche la signora dell’albergo crede che Sinterklaas esiste davvero. Ascolta bene: dice queste frasi a proposito o no? 1. 2. 3. 4. We zijn heel erg trots dat we Sinterklaas in ons hotel mogen ontvangen. ja / nee We zijn heel erg trots omdat Sinterklaas elk jaar in ons hotel logeert. ja / nee Komt u nu net uit Madrid? ja / nee Volgende vakantie ga ik naar Madrid. ja / nee Esercizio 5a: Durante la trasmissione Jan non svolge bene il ruolo di Sinterklaas. Quali espressioni non rientrano nel ruolo? Spiega perché. Un piccolo aiuto: de ezel: l’asino ingewikkeld: complicato goedheiligman, m’n hol: buon uomo santo, col cavolo van 43.55 tot 46.00 1. Met de stoomboot natuurlijk. rientra / non rientra 2. Pietengedoe is natuurlijk mee, schimmel is mee. rientra / non rientra 3. Hij is uit tweehonderdtachtig rientra / non rientra. 4. Wist je dat hij in het Duitstalige gedeelte van Zwitserland op een ezel rijdt? rientra / non rientra 5. Even stil! Ik kan die man niet verstaan. rientra / non rientra 6. Hij is doodgegaan, ja. rientra / non rientra 7. Goedheiligman, mijn hol! rientra / non rientra Esercizio 5b: Jan si cala un’ultima volta nel ruolo di Sinterklaas. Scegli la risposta esatta. van 1.43.30 tot einde 1. Waar speelt de scène? a. bij Ted en Simone thuis b. in de televisiestudio 2. Alicia zegt a. u tegen Jan b. jij tegen Jan 3. Jan vraagt a. of de kinderen met hem mee willen naar Spanje b. of hij stoute kinderen moet meenemen naar Spanje 4. Jan zegt a. dat hij volgend jaar zeker niet terugkomt b. dat hij volgend jaar zeker terugkomt 5. Jan zegt a. dat zijn zoon doodgegaan is b. dat hij een zoon heeft SOLUZIONI / OPLOSSINGEN PRIMA DELLA VISIONE DEL FILM Esercizio 1: La festa di Sinterklaas si festeggia la sera del 5 dicembre nei Paesi Bassi e il giorno 6 dicembre nelle Fiandre. La sera della festa si chiama pakjesavond. Il suo aiutante si chiama Zwarte Piet, che depone i regali nelle scarpe dei bambini. De intocht van Sinterklaas è un programma televisivo in cui viene seguito l’arrivo di Sinterklaas nei Paesi Bassi. Il programma esiste dal 1952 e viene trasmesso ogni anno il primo sabato dopo la festa di San Martino, cioè a metà novembre. Esercizio 2: a. de goedheiligman; b. de stoomboot; c. de schimmel; d. het geschenk; e. de pepernoot Esercizio 3: DURANTE LA VISIONE DEL FILM Esercizio 1a: 1. f.; 2. g.; 3. d.; 4. a.; 5. e.; 6. c.; 7. b. Esercizio 1b: 1. e.; 2. g.; 3. c.; 4. j.; 5. d.; 6. f.; 7. i.; 8. b.; 9. h.; 10. a. Esercizio 1c: 1. d.; 2. c.; 3. b.; 4. e.; 5. a. Esercizio 2: 1. a.; 2. a.; 3. a.; 4. a.; 5. b.; 6. b.; 7. a.; 8. a.; 9. b.; 10. a. Esercizio 3: 1. waar; 2. niet waar; 3. niet waar; 4. niet waar; 5. waar; 6. waar; 7. waar; 8. niet waar; 9. waar DOPO LA VISIONE DEL FILM Esercizio 1: 1. e.; 2. i.; 3. h.; 4. b.; 5. f.; 6. a.; 7. j.; 8. c.; 9. g.; 10. d. (1) D’r is altijd wat.; (2) Ga alsjeblieft weg.; (3) dat snap ik; (4) Ik heb geen zin om hier lukraak naar binnen te stappen.; (5) Volgend weekend was de afspraak.; (6) Ik heb het hartstikke druk; (7) Nee, helemaal niet rustig. (8) Jij bent vertrokken, niet ik. (9) hou toch op, jullie hebben elkaar nooit gemogen. (10) Ik moet verdomme alles in mijn eentje doen. Esercizio 2 7. ; 2.; 5.; 6.; 10.; 1.; 8.; 3.; 4.; 9. Esercizio 3a: Eppie mette sua scarpa davanti al letto di Jan, come fanno i bambini aspettano che Sinterklaas metta dei regali nelle scarpe. Esercizio 3b: x2.; x3.; x5. Esercizio 4a: 1. waar; 2. waar; 3. niet waar; 4. niet waar; 5. niet waar; 6. waar; 7. waar Esercizio 4b: 1. ja; 2. nee; 3. ja; 4. nee Esercizio 5a: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. rientra (Sinterklaas viene dalla Spagna con una nave a vapore) rientra (Sinterklaas viene accompagnato dai Pieten e da un cavallo bianco) non rientra (Jan parla in terza persona, Sinterklaas è un personaggio mitico senza età) non rientra (Jan parla in terza persona) non rientra (Sinterklaas non è mai rude coi bambini) non rientra (Jan parla in terza persona, Sinterklaas non muore mai) non rientra (Sinterklaas non dice parolacce) Esercizio 5b: 1.a.; 2. a.; 3. b.; 4. a.; 5. b. Speriamo che la presente scheda sia stata di tuo gradimento. Per aiutarci a prepararne altre, ti chiediamo di compilare il questionario che trovi su questo sito. Grazie!